woensdag 16 april 2014

405. Een tamme merel


Bij mij in de tuin woont een merel. Nou ja, wonen? Hij vindt er in ieder geval een thuis. Als de zon opkomt en ik de gordijnen open, komt hij al aanvliegen. De merel kent mij, hij kent iedereen die hier in de buurt woont. Voor mij is hij een potentiële vriend, iemand die ik op zekere dag ontmoet en vervolgens beter wil leren kennen. Ik ben benieuwd naar zijn karakter, zijn gewoontes en gedragingen. Ook wil ik zijn taal, zijn lichaamshouding en gedrag leren begrijpen, trachten te communiceren, enzovoorts. Daartoe probeer ik stilzwijgend een verbond met hem te sluiten. Hij schenkt mij zijn nabijheid en in ruil daarvoor bied ik hem voedsel aan en een mogelijkheid om te baden. Ik moet mezelf eerst even corrigeren. Het is namelijk geen ‘hem’, maar een ‘haar’, een vrouwtjesmerel. Haar wederhelft, het mannetje, ken ik ook en hij kent mij. In deze periode van het voorjaar blijft hij nog op afstand. Straks wordt dat anders, als de jonge merels eenmaal uit het ei zijn en ze voedsel nodig hebben. Mijn ervaring is dat dan ook het mannetje al snel ‘om’ is en dichtbij komt. Waarschijnlijk dichterbij dan het vrouwtje dat van nature voorzichtig van aard is. Het vrouwtje heb ik nu zover dat ze na een opbouw- en gewenningsperiode van ruim een week, bij mij brood komt eten. Dit leer ik haar door op dag 1 wat broodkruimels op de grond te strooien als ik buiten zit te eten en vervolgens nogmaals als ik de merel weer in de tuin zie. Dit herhaal ik elke dag met veel aandacht en geduld, totdat de merel na enkele dagen weet: als ik er ben komt Piet naar buiten en brengt voedsel mee. Ik blijf op enige meters afstand staan, rustig en zonder me te bewegen. Uiteindelijk pikt de merel het brood op. Iedere dag leg ik de kruimels nu enkele centimeters verder in de richting van mij. De merel is niet gek en ziet dit allemaal goed. Ze wil graag het brood, dwingt zichzelf om haar angst te overwinnen en ontvangt hierna automatisch haar beloning. In haar merelkopje slaat ze op: even iets moeilijks doen, daarna een beloning als positieve respons. Momenteel leg ik de stukjes brood op een paar centimeter van mijn op de grond uitgestrekte hand. Daar pikt ze nu het brood op. Prachtig is het om haar van zo dichtbij te aanschouwen; de veren die mooi over elkaar gedrapeerd liggen en steeds in beweging zijn, de snorharen die naast haar snavel ontspringen, het steeds alert blijven op wat er in haar omgeving gebeurt en meer. Ik heb geprobeerd om haar uit mijn open hand te laten eten, wat ook enige keren is gelukt. Wat ik opmerkte was dat zij ontzettend bang was. Om die reden heb ik dat als mijn grens gesteld. Hier houdt de fysieke nabijheid op, een kwestie van respect voor de grens die zij zelf aangeeft. Ik vroeg me af: hoe weet de merel dat een mensenhand haar kan grijpen? Zij vertrouwt me intussen redelijk goed, maar als de hand bij het brood ook maar ietsje trilt of zij het brood zelf uit mijn hand moet pikken, is ze doodsbang. Heeft ze dat al ooit eerder meegemaakt in haar relatief kortdurende bestaan? Nee, zeer waarschijnlijk niet. Deze informatie zit in haar genen besloten, het lijken me overgedragen ervaringen van vele voorouders, de wetenschap dat een mensenhand gevaarlijk kan zijn. Iets soortgelijks is er met een raam. Als ik me achter het glas bevind durven de meeste vogels tot op een halve meter afstand te komen. Kom ik naar buiten dan worden dat al gauw enkele meters en zeker als ik beweeg. Hoe weet een merel van jongs af aan wat glas is* en dat een mens niet gevaarlijk kan worden als deze zich daarachter bevindt. Dat zijn intrigerende raadsels voor mij. Wij zijn dat zonder erg normaal gaan vinden, maar erg vanzelfsprekend en verklaarbaar is het allemaal niet. Tot zover dit verhaal over de merel, ik kom er binnenkort op terug want er valt veel over te vertellen.

*   Vogels vliegen overigens per abuis wel eens tegen glas aan omdat ze daarin de blauwe lucht weerspiegeld zien.