Rivieren vinden hun oorsprong vaak op hoger gelegen land zoals bergen en heuvels. Door neerslag, smeltende sneeuw of smeltwater van een gletsjer ontstaan er bronnen, waterlopen en beekjes die kunnen uitgroeien tot grote brede rivieren. Het water stroomt uiteindelijk in de zee. Als men er van bovenaf op kijkt is er een sterke gelijkenis te zien met een boomvorm. Boom en rivier zou men kunnen verdelen in drie hoofdvormen: 1. begin, 2. middengebied 3. einde.
1. De oorsprong van een rivier, de bronnen en kleine stroompjes op de berg, zijn als de haarwortels van een boom.
2. Deze waterstromen groeien uit tot beekjes en monden tenslotte uit in een hoofdstroom, de rivier. Bij de boom groeien de haarwortels uit tot steeds dikkere wortels die opgaan in de boomstam.3. De zich vertakkende kruin reikt naar de oneindige hemel en lijkt daarmee op de vertakkingen van een rivierdelta waar het water uitmondt in de onmetelijke zee.
Tussen de bron en de zee beweegt zich de rivier.
Tussen de wortels en de kruin vormt de stam het middengebied.
Zowel water als boom maken deel uit van een kringloopproces.
Wat daarnaast nog opvalt in deze gelijkenis is dat fase 1 en 3 een sterke verwantschap laten zien: het wortelstelsel heeft dezelfde vertakkingen als de boomkruin, waterlopen en beekjes in de bovenloop van een rivier vertonen gelijksoortige vertakkingen in de benedenloop. Daartussen bevindt zich een stromend middengedeelte dat begin en einde met elkaar verbindt.
Afb. Vertakkingspatroon in het zand aan zee
Geen opmerkingen:
Een reactie posten