dinsdag 12 april 2011

116. Een arme sloeber

Een hevige stortbui had de straten onder water gezet. Terwijl mijn ruitenwissers het neerplenzende water nauwelijks konden bijbenen, zag ik wachtend voor het rode stoplicht een man in een invalidenwagentje oversteken. Ik schatte hem rond de veertig jaar, hij had een behoorlijk fors postuur, was blootsvoets en drijfnat. Ondanks zijn inspanningen kwam hij nauwelijks vooruit, zijn natte handen konden geen grip krijgen op de stalen aandrijfwielen van het karretje. De man had nog maar net de rand van het trottoir gehaald of de verkeerslichten sprongen op groen. Van elke passerende auto kreeg hij vervolgens een golf straatwater over zich heen. Zijn wanhopig geroep om hulp kwam nog boven het harde geklater van de regen op mijn autodak uit. Het was een triest gezicht om de hulpeloze man in dit noodweer te zien ploeteren terwijl iedereen er aan voorbijreed. Ik twijfelde, stoppen op deze drukke weg was niet mogelijk, maar hem hier in de ellende laten staan kon ook niet. Ik parkeerde mijn auto een eindje verderop in een zijstraat en liep snel naar hem toe.
    'Zal ik u even duwen?'
    'Ja'.
    'Waar gaat u heen?'
    '…Maatschappelijk Werk…', hijgde hij.
    'Waar is dat?'
    'Weetiknie'.
    'Hebt u daar een adres van?'
    'Nee', bromde hij, ' tmoet hier ergens in Eindhove zijn'.
    'O, eh…waar komt u vandaan?'
    'Uit Gent..... daar hebben ze me in een taxi geduwd….. en me d’r hier uit gezet.'
Vreemd verhaal, dacht ik. Hij leek me niet helemaal goed bij zijn hoofd, maar ja dat ben ik zelf ook niet. Wat nu? Wie A zegt, moet ook B zeggen.
    'Weet je wat', zei ik, 'wacht hier even onder dit afdak, dan ga ik kijken of ik Maatschappelijk Werk kan vinden'. Dat was goed.
Ondertussen goot het er nog steeds uit en was ik zelf inmiddels ook helemaal doorweekt. De weinige voorbijgangers die ik tegenkwam konden me niet helpen, maar een van hen verwees me naar het politiebureau daar in de buurt. Ik liep naar binnen, vertelde de agente aan de balie wat ik had gezien en vroeg haar of zij deze meneer verder wilde helpen.
    'Is het een dikke man met een blauw T-shirtje aan?'
Ja, dat moest hem wel zijn.
    'Die was hier zojuist met allerlei vreemde verhalen en aangiftes die hij wilde doen. Ik vermoed dat deze meneer een goedkoop overnachtingsadres wil hebben, dus hebben we hem buitengezet!'
    'Maar u kunt die man toch niet zo aan zijn lot overlaten', zei ik.
    'Meneer......', de agente plaatste haar handen op de balie en keek me strak aan, '.....als wij álle zwervers, daklozen en arme sloebers van deze stad een bed moeten geven kunnen we geen boeven meer vangen. Het is hier géén hotel!!!'
Haar toon stond me niet aan, maar ik hield me wijselijk in.
    'Waar is Maatschappelijk Werk?' vroeg ik. Dat bleek om de hoek te zijn achter het politiebureau. Terwijl de regen nog steeds met bakken uit de lucht viel liep ik terug naar de man onder het afdak. Braaf en geduldig zat hij in zijn karretje uit te druppen en keek me met grote vragende ogen aan.
    'We gaan naar Maatschappelijk Werk' zei ik en ik begon te duwen. Om enigszins in beweging te komen moest ik mijn hele gewicht in een hoek van 45 graden er tegenaan zetten, deze man woog minstens 125 kilo. Het karretje kraakte en piepte van alle kanten en boog flink door onder het gewicht van deze menselijke bonk vlees. Hoe moet het nu als dat wagentje het begeeft en die man er uitdondert, vroeg ik me in stilte af, dan krijg ik hem er nooit meer in. We gingen stoep op en stoep af, door plassen water en over hobbelende keien, het karretje en ik konden 't maar net houden. Toen we dan eindelijk de achterkant van het politiebureau hadden bereikt, vermoedde hij dat ik hem daar naar toe wilde brengen.
    'Dáár moet ik niet zijn, daar wil ik niet naar toe, dat is het politiebureau!', protesteerde hij heftig gebarend.
    'Rustig, rustig maar', kalmeerde ik hem, 'we gaan naar de buren'.
Ik strompelde naar het pand van Maatschappelijk Werk en belde aan. Helemaal buiten adem was ik en kletsnat. Een schoon en keurig verzorgd meisje deed de deur open en zonder met haar ogen te knipperen vroeg ze of we een afspraak hadden.
    'Ja' antwoordde ik, '…deze meneer heeft een afspraak'.
    'Is het een vervolggesprek of een intake? En hoe is uw naam?'
    '….intake', zei ik maar gauw omdat de man zijn mond stijf dicht hield. Ze liet ons welbewust buiten in de nattigheid staan en ging een kamer binnen om te checken of deze man wel werd verwacht. Ondertussen merkte ik dat mijn partner uit alle macht aan de wielen van het karretje begon te sjorren en verwoede pogingen deed om over de verhoogde drempel naar binnen te komen, waarop ik zelf ook dacht: dúwen!!! Samen manoeuvreerden we het karretje met veel moeite de hal in.
    'Het beste'! zei ik met een knipoog. En nog vóór het meisje terug was, liep ik snel naar buiten richting de auto, die ik daarstraks blijkbaar met een vooruitziende blik, achter het politiebureau had geparkeerd.
    'Meneer, menéér.....!!!' hoorde ik haar nog roepen.
Maar meneer zat inmiddels als een verzopen kater in het eigen karretje.
Het verkeerslicht stond dit keer op groen.


Geen opmerkingen: